Overzicht | |
Vindplaatsen | op aangespoeld plastic |
Evolutie | vermoedelijk ontstaan vanuit de gesteelde variant, de eendenmossels |
| |
Cirripedia | |
Doorsnede | 30 |
Kleur | bleek paars, of richting wit, bovenste deel van de binnenkant en het tergum dieppaars |
Capitulum | |
Wandplaten aantal | 6 |
Wandplaat | doorboord; glad of heel fijn gegroefd |
Wandplaat radius | niet doorboord; smal of afwezig |
Deksel | vult de gehele opening; 2 paar kalkplaten; ligt diep in de opening |
Deksel opening | opvallend klein; ovaal |
Tergum | draagt een spoor; met een naar voren uitstekende iets gebogen puntige snavels |
Bodem | verkalkt; doorboord |
Lichaam | |
Cirripeden | 6 |
Tergoscutale flappen | bruin tot paars, met blauwe en witte vlekken |
| |
Het leven | |
Nauplius fase | vrijzwemmend, lijkt dan nog erg op andere kreeftachtige larven. |
Cypris fase | Bij het kiezen van een vaste ondergrond worden ze geleidt door een geurstof van andere pokken zodat ze zich vestigen in de nabijheid van anderen zodat geslachtelijke voortplanting mogelijk is. |
Voortplantingsorganen | Alle pokken hebben een penis en wel het, in verhouding, langste geslachtsorgaan van alle dieren. Als je vast gekit zit aan een ondergrond is het heel moeilijk om aan geslachtelijke voortplanting te doen. Met de lange penis reiken ze naar de pokken in de buurt. Als ze een exemplaar vinden dan is degene die de ander gevonden heeft en penetreert het mannetje. Het ontvangende exemplaar wordt dan het vrouwtje. |
Voedsel | plankton |
Voortbeweging | leeft vastgehecht op een harde ondergrond |
Diepte normaal | van gemiddeld hoogwater tot ondiep sublitoraal |
Verspreiding | Zuidelijke kant van Het Kanaal tot West Afrika |
| |