Overzicht | |
Tijdvak | Vanaf het Plioceen1 |
De Schelp | |
Basis vorm | driehoekig1 |
Hoogte | 7 mm |
Lengte | 13 mm |
Semidiameter | 3,5 |
Dikte | iets doorschijnend, dun, breekbaar1,A |
Bovenrand | loopt gelijkmatig weg vanaf de top naar beide zijdenC |
Onderrand | rond, gladA |
Voorrand | gewoonlijk iets gapend, ronder dan achterrand1 |
Achterrand | iets afgeknot1 |
Gelijkzijdig | jaA |
Gelijkkleppig | jaA |
Umbo | prominentC |
Apex | in het midden1 |
Apex hoek | weinig groter dan 90°1 |
Periostracum | |
Periostracum dikte | dun1 |
Periostracum kleur | geelgroen, creme, bruin1,A |
Periostracum structuur | vliezig1 |
Ostracum | |
Ostracum kleur | wit1 |
Ostracum structuur | zwak glanzend1 |
Parallelle sculptuur | fijne lijnen, groeilijnen zichtbaar met een hand loupe1,C |
Binnenkant kleur | wit1 |
Binnenkant structuur | glanzend1 |
Umbonale holte | weinig gewelfd1 |
Slot | |
Ligament | uitwendig, inwendigA |
Tensilium vorm | klein, band vormigA |
Tensilium kleur | bruinA |
Resiliumveld | chondrofoorA |
Chondrofoor | smal lepelvormig, naar voren gerichtA,C |
Cardinale tanden | R: 2, kort, achter de chondrofoor1,C L: 1, kortC |
Laterale tanden | 2 |
Voorste laterale tanden | R: 1, lang1,C L: 1, zwak ontwikkeldC |
Achterste laterale tanden | R: 1, lang1,C L: 1, zwak ontwikkeldC |
Mantellijn | duidelijkC |
Mantelbocht | diep, loopt gelijk met de mantellijn voor het grootste deelte van zijn lengteA |
Siphonretractor-indruksels | onduidelijkC |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 2, duidelijkC |
Het Weekdier | |
Lichaam | witC |
Mantelrand | met franjeC |
Siphonen | lang, dun, over de gehele lengte vrij1 |
Instroomsipho | 2 keer zo lang als de schelpC |
Uitstroomsipho | 1/3 of minder zo lang als de schelpC |
Byssus | ja1 |
Byssusklier | op voet1 |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
Het leven | |
Bevruchting | juli tot september, 400 tot 1800 eitjes in een massa: 4 tot 6 cm lang en 2 cm diameter. De eitjes worden gelegd in de bovenste sediment laagD |
Geboorte | na 2 tot 3 weken met een ongeveer 0.2 mm schelp lengteD |
Larvale fase | vrij zwemmend tot ongeveer 30 dagen oudA |
Geslachtsrijp | bij ongeveer 4 mm schelp grote, in de zomer van het eerste levensjaarD |
Geslacht | apart (dioecious)D |
Groei | De groei is de eerste 6 maanden heel traag, schelp lengte toename maar ongeveer 0.3 mm en een hoge sterfte kans (>98&), waarna een snelle groei spurt volgt in het voorjaarD, na 1 jaar groter dan 1 mmD. Eerste jaar groei tot 6 mm, tweede jaar groei tot 8 mm, groter dan 9 mm derde levens jaarD |
Levensverwachting | 2 jaar |
Voedsel | deeltjes uit de watercolomnA |
Voortbeweging | gelimiteerdA |
Vijand | Digenean parasiten (maakt ze onvruchtbaar)D |
Habitat | Slikke geulen (o.a. Slufter Texel) of kuilen met fijn week slik, iets boven de eblijn, waar bij eb ongeveer 1 cm water blijft staan.1 |
Saleniteit | <4& voor meer dan 10 dagen, kan goed tegen lage zout gehaltesD |
Temperatuur | is gevoelig voor strenge winters, waarbij vele dood vriezenB |
Dichtheden | 300 - 1500 stuks per vierkante meter. D |
Verspreiding | Oostzijde van de Atlantische Oceaan van Zuid-Noorwegen tot aan en in de Middellandse Zee.1 In de Noordzee ligt de noordgrens bij de Nederlandse-Duitse grens.B |
Bronnen | |
Literatuur |
|
Websites | |